Taal

 

Hieronder zie je de woordenschatwoorden die wij dit blok gaan behandelen. Het is niet de bedoeling om deze helemaal uit het hoofd te gaan leren, maar voor jullie wel leuk om deze woorden eens te bekijken en hier spelletjes mee te doen.

 

Woordenschat Oefeningen

 

1. Galgje

 

Geef de kinderen behalve het aantal puntjes (letters) ook een omschrijving van de

 

betekenis van het woord.

 

bv. Een ander woord voor woordenschat is: . . . . . . . . . . .

 

 

 

2. Samen zinnen maken (meerdere personen)

 

Beginnen met 1 woord, iedereen voegt om de beurt een woord toe.

 

 

 

3. Woorden met alleen medeklinkers

 

Schrijf alleen de medeklinkers van een woord op.

 

Eventueel kun je met punten de klinkers aangeven (makkelijker) bv. clnr c . l . n . . r

 

 

 

4. Wat ben ik ???

 

Geef omschrijving van een woord; wat doe je ermee, waar is het van gemaakt enz..

 

bv. Ik kan mensen met elkaar laten praten, ben gemaakt van kunststof en heb een

 

aantal toetsen.

 

 

 

5. Zinnetjes maken bij een woord

 

Geef een woord en laat de kinderen er zoveel mogelijk zinnen mee maken.

 

 

 

6. Pictonairy

 

Teken wat het is, de ander raadt.

 

 

 

7. Zoveel mogelijk het woord noemen

 

Kind vertelt, gedurende 1 minuut, een verhaaltje, waarbij zo veel mogelijk en zo vaak

 

mogelijk de woorden van het bord (spellingspakket) gebruikt worden. De stand wordt

 

hardop bijgehouden.

 

 

 

8. Gedachten raden

 

Een kind kiest in gedachten een woord. Andere stellen vragen om erachter te komen

 

welk woord het is. Er wordt alleen geantwoord met ja of nee

 

De woordenschat woorden bij Taalverhaal – Taal - blok 3 – Knutselen – hoofdstuk 9 t/m 12.

 

 Hoofdstuk 9 - De wedstrijd

de gegevens - je naam, adres, woonplaats, telefoonnummer en je leeftijd

knutselen - dingen maken van hout, lijm, papier of stof

simpel - eenvoudig

de spelregels - wat wel en wat niet mag bij een spel

hippen - met twee poten tegelijk springen

krimpen - kleiner worden

verblind worden - even niets kunnen zien door het licht

wenken - iemand roepen door je arm te bewegen en zonder iets te

zeggen

 

Hoofdstuk 10 - Grapje!

beetnemen - een grap uithalen

gieren van het lachen - heel hard lachen

een handje helpen - even meehelpen

je rot schrikken - heel erg schrikken

dwarrelen - langzaam naar beneden vallen

glibberig - glad en nat

heffen - optillen

schuifelen - met kleine stapjes lopen zonder je voeten op te tillen

 

Hoofdstuk 11 - Rondoog.

behangen - de muur beplakken met papier

bont - met veel verschillende kleuren

het geheel - alles bij elkaar

morsen - knoeien of per ongeluk iets laten vallen

biggelen - in dikke druppels naar beneden rollen

ellendig - heel erg naar

tranen - druppels maken

triest - verdrietig

 

Hoofdstuk 12 - Een brief en een pakje.

genieten - het fijn vinden

in koor - tegelijk

het pakketje - een pakje of een doos dat je met de post verstuurt

de zenuwen krijgen - zenuwachtig worden

de techniek - de manier om iets te maken of te doen

uitkiezen - een keuze doen uit veel dingen

de moeite waard - heel mooi of goed

de wijze - de manier